Om een goede binnenluchtkwaliteit te waarborgen, moet het binnendringen van externe polluenten in het binnenmilieu in de mate van het mogelijke vermeden worden.

1. Radon

a) Meten van de radioactiviteit door radon in gebouwen

Radon wordt beschouwd als de belangrijkste bron van menselijke blootstelling aan natuurlijke straling. De voornaamste bron van radon in het binnenmilieu is het binnendringen uit de onderliggende bodem. Ten gevolge van de samenstelling en karakteristieken van de ondergrond, komt er in het zuiden van het land (regio Ardennen) meer radon vrij dan in het noorden. In deze regio bestaat er dan ook een groter risico op een hoge radon-activiteit in gebouwen.

De norm NBN EN ISO 11665-1:2019 behandelt de analyse van de stralingsblootstelling ten gevolge van de aanwezigheid van radon in het binnenmilieu.
NBN ISO 11665-8:2020 Meting van radioactiviteit in het milieu - Lucht: radon-222 - Deel 8: Methodologieën voor initiële en aanvullende onderzoeken in gebouwen (ISO 11665-8: 2019)

Voor meer informatie: download de fiche 'Radon in gebouwen'.

b) Maatregelen ter bescherming tegen radoninfiltratie

Men kan een aantal specifieke maatregelen treffen om bestaande gebouwen met hoge radonconcentraties te saneren en nieuwe gebouwen preventief te beschermen tegen radoninfiltratie. Deze maatregelen worden uitgebreid beschreven in de Buildwise TV 211.

Download Technische Voorlichting 211 ‘Voorkomen en bestrijden van radon in woningen’

c) Verdere informatie

In België is het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle (FANC) de bevoegde autoriteit voor radon. Als u het radonniveau in uw huis wilt weten, kunt u een radontest bestellen op de website https://radonactie.be/home. De meting duurt drie maanden en moet worden uitgevoerd tussen oktober en april.

 

2. Binnendringen van buitenluchtpolluenten

Het basisprincipe van gebouwventilatie bestaat erin de bezoedelde binnenlucht te vervangen door verse, zuivere buitenlucht. Het hoeft echter geen betoog dat de buitenlucht niet altijd even zuiver is. Bijgevolg dient men de nodige aandacht te schenken aan de manier waarop het binnendringen van deze buitenluchtpolluenten in de binnenomgeving vermeden of alleszins beperkt kan worden. Dit geldt in het bijzonder voor gebouwen waar gevoelige personen zoals kinderen, ouderen, zieken en allergische personen verblijven.

De meest voor de hand liggende werkpunten hiervoor zijn het adequaat filteren of zuiveren van de in het gebouw aangevoerde buitenlucht, het ‘verstandig’ positioneren van de aanzuigopeningen voor de verse buitenlucht en het verhogen van de luchtdichtheid.

a) Filtratie van de in het gebouw aangevoerde buitenlucht

Systemen met mechanische luchtaanvoer (B en D) bieden de mogelijkheid om de aangevoerde buitenlucht te filteren en zo het gehalte aan buitenluchtpolluenten zoals (fijn) stof en pollen te verminderen. We willen er echter wel op wijzen dat een doorgedreven filtratie drukverliezen en dus ook een hoger elektriciteitsverbruik met zich mee kan brengen en bovendien een regelmatiger onderhoud vergt. Men mag evenmin vergeten dat filters op regelmatige basis vervangen moeten worden.

Tot voor kort werd de performantie van de filters geëvalueerd volgens de norm NBN EN 779. Fijnfilters van de klassen M5 tot F7 leverden volgens deze norm een goed compromis op tussen de binnenluchtkwaliteit en de extra kosten omwille van het hogere elektriciteitsverbruik en het frequentere onderhoud. Op 1 juli 2018 werd voormelde norm vervangen door de mondiale norm NBN EN ISO 16890-1. De hierin opgenomen classificatie biedt het voordeel dat ze aansluit bij de WHO-normen met betrekking tot de buitenluchtkwaliteit. De manier waarop de standaard luchtfilters voor gebruik in ventilatiesystemen in deze nieuwe norm beoordeeld worden, wijkt echter sterk af van de werkwijze die gehanteerd werd in de norm NBN EN 779, zodat een 1-op-1-vergelijking niet mogelijk is.

Download Classificatie van de standaard luchtfilters voor gebruik in ventilatiesystemen volgens de oude en de nieuwe norm.

b) Positionering van de luchttoevoeropeningen

Om een recirculatie van de vervuilde lucht naar het ventilatiesysteem te vermijden, dient men ervoor te zorgen dat de luchttoevoeropeningen (zowel de natuurlijke toevoeropeningen van de systemen A en C als de luchtinlaten van de systemen B en D) zo ver mogelijk verwijderd zijn van de afvoeropeningen voor de vervuilde lucht, afkomstig van het ventilatiesysteem, verbrandingsapparaten zoals stookketels, warmwaterproductietoestellen, gaskachels of gasconvectoren, droogkasten of keukendampkappen.

De Technische Voorlichting nr. 258 (§ 3.4) bevat een aantal aanbevelingen met betrekking tot de minimale afstand die gerespecteerd moet worden tussen een luchttoevoeropening enerzijds en een luchtafvoeropening of een rookafvoer anderzijds. Deze aanbevelingen zijn gebaseerd op het begrip 'verdunningsfactor' en houden rekening met de mogelijke plaatsingen van deze openingen (in eenzelfde gevel, in een gevel en een dak …).

Download Technische Voorlichting nr. 258 Praktische gids voor de basisventilatiesystemen voor woongebouwen.

De luchtdichtheid van gebouwen

De luchtdichtheid kan bepaald worden aan de hand van een pressurisatieproef (NBN EN ISO 9972) en kan ofwel voorgesteld worden als de luchtdoorlatendheid v50 per m2 bij een drukverschil van 50 Pa (uitgedrukt in m3/(h.m2), dan wel als het infiltratievoud n50 (uitgedrukt als h-1).

Voor meer informatie omtrent de luchtdichtheid van gebouwen, zie :